Dames en heren,
Onvoltooid Verleden Tijd, dat is de titel van deze tentoonstelling. Je moet het als kunstenaar maar durven, de suggestie wekken dat je werk verleden tijd is, zij het dat je nog niet dood bent, dus die verleden tijd is nog niet af.
Toch klopt die titel wel. Ik zie Theo als een levend mijnmonument, en wie durft te beweren dat er geen toekomst zit in het oude mijnwerkers-warenhuis Schunck, slechts twee jaar ouder dan Theo Lenartz? Ook Schunck dreigde in de barbaarse jaren na de mijnsluitingen afgebroken te worden, een lot dat Theo’s waterpartij en tunnel op de Heerlense Promenade helaas wel moest ondergaan. Maar goed, Theo’s in aluminium uitgevoerde raam- en deurreliefs van de beruchte Palma bar, hoek Willemstraat-Kempkensweg, hebben Heerlens zwartste periode glansrijk overleefd, wat niet gezegd kan worden van het etablissement zelf, dat staat al heel lang leeg. De Palmabar waar Amerikaanse militairen van de Afcent de eerste heroïne Heerlen binnenbrachten, waar de onderwereld met elkaar afrekende en waar omheen, een paar jaar later, de straten ’s avonds met slagbomen werden afgesloten om de hoerenlopers af te schrikken, op zoek naar uitgemergelde en gedrogeerde jonge hoertjes. Ook die beelden horen bij Heerlens, en Theo’s, onvoltooid verleden. Het is de buurt waar ik woon, sinds drie jaar, en waar ik me thuis voel. Waar je de hele twintigste eeuw, Theo’s eeuw, nog kunt voelen, van de vroege industrialisatie tot de late drugsproblemen. Van de rijkdom die ooit zorgde voor de winkelstraat waar nu leegstand heerst, van de omliggende kolonieën waar destijds de mijnwerkers woonden en waar nu keurige tuintjes en fantasieloze schuurtjes de plaats innemen van de grote moestuinen van de koempels. In de rommelige industriegebouwtjes rond de eerste Oranje Nassau Mijn zitten nu gelovigen te bidden en te zingen: Marokkaanse moslims en Amerikaanse Halleluja-christenen, gecombineerd met een bonte verzameling jongeren die er een breakdance-school hebben en een morsige fitnessclub. De drugs zijn dan wel van de straat, maar zo nu en dan plakt de burgemeester nog een brief aan een bouwvallig pandje met de melding dat het wegens drugshandel voor een jaar gesloten is. De Marokkaanse winkeltjes, kappers, slagers, groenteboeren en belwinkels zien er uit als bloempjes die bloeien tussen het asfalt. Theodorus Niemeijer maakt er al bijna een eeuw reclame voor zijn Rode Ster Tabak van tien cent, op een blinde muur langs een verwaarloosde lege plek waar ik mijn hond uitlaat.
Daar ergens, maar dan 73 jaar geleden toen het hier nog vol was met mensen, rinkelende trams en de schaduwen van de gigantische mijngebouwen, koeltorens en kwalmende schoorstenen, daar is Theo Lenartz geboren. Zijn moeder was gevlucht uit Duitsland en plakte de achternaam van haar eerste man op dit kind, het enige dat ze in Nederland kreeg. Nee, we hebben het niet over de Wallonie, we praten over Heerlen waar vele biografieen lijken op die van Thomas Bernard die immers ook in Heerlen is geboren. “Die Ursache bin ich selbst”zei de zwartgallige Oostenrijkse toneelschrijver ooit over zijn leven en werk, en Theo Lenartz kan hem dat nazeggen. Voor Theo was zijn verblijf in Heerlen geen toevallige biografische notitie van de burgerlijke stand, zoals bij Bernard, Theo was een blijvertje. Hij kwam onder de hoede van zijn oudere halfbroer Hans, een begaafd tekenaar die in de jaren vijftig zijn brood verdiende met het schilderen van gigantische filmaffiches voor de Royal bioscoop en later ook voor andere bioscopen. Hij was Theo’s meester, hij keek tegen hem op, en het was een harde klap voor hem toen zijn held veel te vroeg het leven verliet.
Precies zoals zijn halfbroer wist Theo zich te ontworstelen aan zijn meest voor de hand liggende lotsbestemming: de mijn. Theo Lenartz ging van de Lagere School naar de Ambachtsschool, werkte enkele jaren op een meubelfabriek en werd toen toegelaten op de Stadsakademie voor Toegepaste Kunsten in Maastricht. Twee keer won hij daar de Lucasprijs en vanzelfsprekend schoof hij door naar de schildersklas van Jaap Min aan de Jan van Eyck Academie. Inderdaad, schildersklas. Maar dat heeft hem nooit tegengehouden om grote monumentale werken te maken zoals de al genoemde Promenade-doorgang met waterpartij, veertig meter lang, uit 1975 en de 90 vierkante meter keramiek met abstracte toekomstvisioenen die hij begin jaren tachtig maakte voor het Kerkraadse zwembad d’r Pool.. Ruimtelijke, driedimensionale projecten voor stadscentra en woonwijken, beelden klein en groot, schilderijen, grafiek, keramiek, glas in lood, collages en driedimensionale doeken aan de wand, het duizelt de kunstbeschouwer die er een rode draad in wil zien. Die Ursache bin ich selbst, dus daar kunnen we beginnen. De oorzaak, beter vertaald: de Oer-zaak, dat ben ik zelf: Theo Lenartz, het jochie van de Sittarderweg in Heerlen Noord die zich als oorlogskind verwonderde over de Duitse militairen die voor zijn huisdeur stonden. Die in zijn academietijd blij was met een klusje als etaleur bij V&D. Die jarenlang in een oude vervallen watermolen zijn atelier en zijn bed had, waar in een strenge winter nauwelijks te leven viel, die op vriendelijke wijze kon onderhandelen met keurige architecten en ambtenaren maar ook met tamelijk ongure vastgoedtypes. Die rechtszaken voerde tegen de plannen om zijn kunst af te breken, die tegelijk docent was van jonge kunstenaars als Alexander Vogels en Theo Lenssen. Die al op latere leeftijd als enige Nederlander ging deelnemen aan de Biennale van Florence waar hij in 2005 de Premio alla carriere Lorenzo al Magnifico won, de belangrijkste oeuvreprijs. En waar in 2007 zijn inzending zo controversieel was dat een bezoeker het werk zwaar beschadigde. Dat wist u allemaal niet, wah? Nee, Theo Lenartz beweegt zich ver van de modieuze kunstenaarskringen waaromheen het journaille cirkelt. Hij woont tussen zijn kunst in zijn grote huis aan de Heerlense Valkenburgerweg dat hij alleen verlaat voor een wandelingetje met zijn vriendin door de stad, of een bezoekje aan zijn dochter in Amsterdam, of voor de dagelijkse gang naar zijn anti-kraak atelier op de negende verdieping van een leegstaand kantorencomplex. Ik heb ze bezocht, de schatkamers aan de Valkenburgerweg en de gigantische kantoorruimte aan de Putgraaf, op zoek naar een rode draad in die grote kunstproductie van, pakweg, een halve eeuw. “Eigenlijk is dat zo ook al mooi, hé?” zegt hij bij een kant-en-klaar hagelwit schildersdoek dat nog verpakt is in krimpfolie van de winkel. Tientallen van die doeken liggen op de grond en hij gooit er zo nu en dan een stuk dik gekleurd touw op, dat in zijn willekeurige vorm blijft liggen. “Daar weer krimpfolie overheen, dat het zo vast blijft zitten, dat is misschien een idee,” zegt hij meer tegen zichzelf dan tegen mij. Dat touw, is dat een spoor? Hij heeft in de loop der jaren vaker touw gebruikt: om beelden in te snoeren tot het meer lijkt op een erotische, bijna sadistische handeling. Nee, Theo’s werk heeft geen verborgen boodschappen. Theo’s werk bestaat uit een voortdurend experiment met vormen en kleuren. Hij gooit papiertjes in verschillende kleuren op een tafel en schuift daar het opengewerkte model van een raam uit de Roermondse kathedraal overheen. “Dit vind ik wel sterk” praat hij voor zich heen. “Maar dit is ook wel weer mooi”.
Hij wil een ontwerp voor een glas-in-loodraam inzenden voor een prijsvraag van het bisdom.
Zijn keukentafel staat vol met kleine wassen beeldjes, waar hij bij het langskomen even aan werkt. Wat duwen, wat deuken, wat gladstrijken. “Die staan er al jaren” zegt hij, “Als het heet wordt in de zomer zet ik ze in de koelkast”. Zijn het saters? vraag ik, zo langzamerhand wanhopig op zoek naar een beetje inhoud. “Ja, je zou het saters kunnen noemen. Daar heb ik nog ergens een boek van.” en hij haalt een koffer te voorschijn waarin de ontwerpen zitten voor een groot prentenboek: “Theo Lenartz: Saters”. Het lijkt er steeds meer op dat het Theo niet zozeer om de inhoud gaat van het begrip Sater, maar meer om de vorm die hij lang geleden in Italië heeft opgepikt. Aan de wand een groot affiche van de Mona Lisa, nog in de plastic verpakking. “Vorige week bij de Ikea gekocht”, zegt hij. Over het plastic zit een Venetiaans masker, exact op maat, waardoor Mona Lisa’s beroemde ogen een heel andere betekenis krijgen. “Ook mooi zo, of niet?” Moet ik misschien verder op het spoor: plastic?
Is het plastic van nu de vervanger van kippengaas, folie en aluminium cafetariabakjes van toen? Typische materialen, bepaald niet warm, week of aaibaar.
Verdomd. Kijk eens om u heen. Dit is werk uit de jaren tachtig, behalve de beelden. Kleurvlakken die andere kleurvlakken of stukken uit kranten en tijdschriften afplakken. Grote strepen er door heen, zelfs van hout, alsof het om politiefoto’s gaat waar de ogen, want dat zijn belangrijke herkenningspunten, met een balkje zijn afgeplakt.
Misschien gaat het in zijn collage-achtig werk meer om dat wat er weggeplakt is dan om het reliëf wat er daarna ontstaat. Theo Lenartz is voortdurend aan het experimenteren, niet alleen met vormen en kleuren, maar ook met zaken als een koude buitenkant over een warme binnenkant. Of, zo u wilt: een harde buitenkant en een zachte binnenkant. Denk aan de rivier die zijn geboortestad ontbeert en die hij haar wilde schenken op de Promenade in 1975, een geschenk dat twintig jaar later harteloos werd afgewezen. Het ging, denk ik, niet om de stenen reliëfs, maar om het imaginaire water daaronder.Daarom in 2010 krimpfolie en schilderslinnen met een bijna levend stuk kronkelend touw ertussen. Harde bolster, blanke pit. Zoiets.
Waar kennen we dat van? Van de vormexperimenten die van expressionisme naar het modernisme hebben geleid. ‘Hommage aan Kandinsky en Klee’ is de veelzeggende titel van een werk dat Theo in primaire kleuren in 1968 maakte voor het Gemeenschapshuis van Wijnandsrade. Dan moet ik ook denken aan het modernistische Heerlense Glaspaleis, glad hard en zuiver in een bijna anarchistisch-expressionistisch decor van de industriestad Heerlen.
Theo’s harde, gladde alumiumschild over een louche nachtclub: de Palma Bar. Ik hoor de muziek van Brechts opera Mahagonny die gesitueerd lijkt te zijn in Heerlen- Noord tijdens de zwarte-goudkoorts.
Op deze tentoonstelling ziet u een selectie van Theo’s werk uit de jaren tachtig, de beelden zijn van de laatste jaren. De constante lijkt het materiaal-gerichte werken, alsof de inhoud niet zo belangrijk is, of willekeurig. Of dat laatste waar is, zullen we niet te weten komen. De binnenkant blijft voor ons verborgen. Het materiaal, en het spelen met materialen bepaalt het uiteindelijke resultaat. De enige echte constante in dat spel is er natuurlijk maar een – die Ursache bin ich selbst – de constante is de mens Theo Lenartz. Hoe hij gevormd is, wat hij meegemaakt heeft en hoe hij artistiek beinvloed is: expressionisme, modernisme en allerlei latere stromingen zoals de pop-art en vooral ook de op-art. Er zit Fluxus in, soms neigt het naar Joseph Beuys. De persoon Theo Lenartz, de plek Heerlen en het materiaal van de hele wereld, binnen deze driehoek is het oeuvre van Theo tot stand gekomen. Het oeuvre is het nieuwe lichaam van de schrijver, dat is een uitspraak van Harry Mulisch wiens oude lichaam gisteren begraven is. Dat lijkt op herboren worden, een jarenlang proces waar Theo al in zijn jeugd in Heerlen-Noord aan begonnen is.