Rss Feed
Tweeter button
Facebook button
Technorati button
Myspace button
Linkedin button

Lidmadame Chr.K 18-3-10

muziekje

Wacht even, Ine. Eerst iets uitleggen.

Ja, ik was een van die jongens die meenden dat ze priester moesten worden en dus op hun 12e naar het Klein Seminarie vertrokken. Toen ik de kranten van de afgelopen weken las heb ik ontdekt dat ik helaas op tamelijk saaie seminaries ben terechtgekomen, ja, ik heb er zelfs twee mogen frequenteren.

Omdat ik voor volledige transparantie ben, geef ik u de namen van de internaten:

1. Het Aartsbisschoppelijk Klein Seminarie in Apeldoorn, 1960-1963, en

2. Het Missiehuis Christus Koning in Helmond, 1963- 1966, met dien verstande dat ik daar midden in het laatste schooljaar van de ene op de andere dag verwijderd ben wegens subversieve activiteiten.

Ik was twaalf toen ik aan mijn seminariecarriere begon, en zeventien toen ik er gedwongen afscheid van moest nemen. Ja hoor, met gemengde gevoelens.

Ook vanwege de transparantie, een kleine waarschuwing. Mijn geheugen is tamelijk betrouwbaar, tenminste als het gaat om bepaalde gebeurtenissen die niet noodzakelijkerwijs belangrijke gebeurtenissen zijn geweest. Al zitten die er ook tussen. Logisch dat je je herinnert dat we allemaal langs de open kist van een gestorven klasgenootje moesten paraderen voor de uitvaart aanving. Dat gele gezicht staat me nu nog helder voor de geest.

Maar klasgenoten herinner ik me niet, geen naam, geen gezicht. Behalve dan dat ene jongetje dat Grondman heette, uit de veenkolonieen kwam en verschrikkelijk naar grond stonk.

Ook verkrachtingen kan ik me niet herinneren, maar u weet nu: dat zegt niets.

Ik kwam wel eens bij twee heren op de kamer. We hadden in Apeldoorn geen paters. Priesters van het bisdom die geen pastoor of kapelaan waren, die heetten gewoon meneer. En als hun naam op papier of op het bordje aan hun deur stond, dan schreven ze er een hoofdletter D. voor, van Domine.

De aardigste meneer was de, in mijn ogen, bejaarde geschiedenisleraar. Hij stopte me wel eens de sleutel van de bibliotheek toe, maar ik kan me niet herinneren welke tegenprestatie daar tegenover stond. Die bibliotheek was gigantisch en stond vol met hele oude, in bleek leer gebonden boeken met onleesbare handschriften, en daar kon ik uren met mijn vette vingertjes in bladeren. Ik wist dat het een geheimpje was van de oude heer en mij, hij was eigenlijk de enige die in de bibliotheek mocht verblijven, ook de andere heren kwamen er nooit. Storen tijdens mijn bibliotheekavonturen deed hij nooit. Ik denk dat hij genoeg had aan mijn jeugdige aanwezigheid als ik de sleutel weer terug kwam brengen.

Bij de andere heer, de leraar Nederlands, kwam ik alleen op uitnodiging. Een uitnodiging die je niet mocht afslaan, dat was me wel duidelijk. Daar moest de broek uit. Ik zie u opveren: ha, daar komt het. Hij zat in zijn stoel en ik moest voor hem gaan staan. Vervolgens betastte hij mijn balletjes om te voelen of er al twee in mijn zakje zaten. Dat moest hij, want meneer B. was belast met de leiding van de ziekenzaal en als mijn tweede balletje niet uit zichzelf zou indalen, dan moest ik ooit naar het ziekenhuis om het operatief te corrigeren. Maar ook al was hij eigenlijk leraar Nederlands, een van de weinige vakken die ik leuk vond, meneer B. heb ik nooit gemogen. Tegen mijn moeder schijn ik gezegd te hebben dat ik hem een beetje “verwijfd” vond. Dus, misschien…?

muziekje

Mijn Apeldoornse periode brak af nadat de Heren hadden vastgesteld dat ik eigenlijk niet zo geschikt was voor het onderwijs. Misschien was de missie iets voor mij? Voor Chili, Thailand of Belgisch Congo had je geen klassiek Grieks nodig, het was voldoende als je goed met mensen om kon gaan en voldoende fantasie en overtuigingskracht had om de inboorlingen te bekeren. Dat had ik, vond ik op mijn vijftiende, en dat vind ik eigenlijk nog steeds, getuige mijn aanwezigheid hier. En dus ging ik naar Helmond, het Missiehuis Christus Koning van de Priesters van het Heilig Hart. Ik had nog wel twijfels over mijn twee linkerhanden vooral als er ziekenhuizen en kerken moesten worden gebouwd, maar gelukkig beschikten de Priesters ook over een flink aantal Broeders die geroepen waren om in Helmond de ambachtsschool te doorlopen terwijl wij ons bezighielden, als toekomstige priesters, met iets dat verdacht veel op Havo leek, maar dan wel met lessen Latijn. Want je moest wel je talen kunnen spreken.

Mijn Brabantse moeder, die overigens nooit in mijn roeping geloofd heeft, was gerust gesteld toen ze vernam dat het Missiehuis niet, zoals het Apeldoornse Seminarie, beschikte over een diëtiste. Er kwam dus minstens eens per week friet op tafel. Helmond was het Zuiden, ver weg van het stijve bijna calvinistische klimaat in Apeldoorn. Met vijftien jaar hoefde je niet meer stiekem te roken, dat kon  in de recreatiezaal. Ik kreeg een pijp op mijn verjaardag. En op zondagmiddag stond Radio Luxemburg aan met de eerste platen van de Beatles. Daarna was het vrije wandeling, in een dorpscafe dronken we onze eerste verboden Sneeuwwitjes.

De mysterieuze wereld van de Apeldoornse bibliotheek werd voor mij de wereld van het toneel: ik kon vrij beschikken over het podium met spots en voetlichten, echte schminck en kleedkamers met rekken vol kostuums. Als er weer eens een pater jubileum had werd ik, amper zestien, vrijgesteld van studie om een revu te schrijven en te regisseren.

En, wilt u nu waarschijnlijk weten, hoe ging het met de sex?

Dat was problematisch, natuurlijk. Sinds mijn lagere school had ik geen meisjes meer gezien, afgezien dan van mijn nichtje tijdens de vakanties. Die vond ik wel erg aantrekkelijk, maar ze was nog te jong. En toen zag ik daar op het voetbalveld dat Indische jongetje uit Leiden. Ik was er niet meer weg te slaan, aan de zijlijn dan- want ik heb niets met voetbal.  Ik riskeerde grote conflicten met de pater die Nederlands gaf en die mij verbood naar de jaarlijkse sportdag te gaan kijken omdat mijn revu nog niet af was en daarmee moest de sportdag feestelijk worden afgesloten. Ik negeerde zijn verbod, de revu werd een zooitje.

En ’s avonds lag ik huilend op mijn buik in mijn chambretje met in mijn hoofd dat ene beeld: die tackle waarbij mijn liefdesobject genadeloos werd gevloerd en krimpend van de pijn op het veld bleef liggen. Pijn en lust, had ik in mijn bed geplast?

Over de rest van mijn Helmondse seminariecarriere kan ik kort zijn. Na de eerstvolgende zomervakantie kwam het jongetje niet meer terug, maar ik kreeg nauwelijks de tijd om dat gemis te verwerken want wij moesten voortaan voor onze lessen, met uitzondering van Latijn, naar een gewone middelbare school in Deurne. Nadat ik vriendschap had gesloten met een mooi blond meisje dat mij tijdens een schoolfeestje in het openbaar dansles gaf, nadat de paters naast mijn bed een jeugdportret van mijn moeder hadden aangetroffen en nadat ontdekt was dat er onder mijn bed een kratje bier stond, nadat ik met een vriendje een abonnement op de Volkskrant had genomen en nadat we op 1 mei een rode vlag hadden buitengehangen, was de maat vol en werd ik verwijderd.

Vandaag hoorde ik op de radio dat er inmiddels al zo’n duizend klachten zijn binnengekomen tegen priesters die zich vergrepen aan jongetjes op internaten. Ik moet er met mijn neus bovenop hebben gestaan. Er gebeurde van alles in mijn tijd: twee treinen die op de spoorlijn achter het Missiehuis tegen elkaar botsten; twaalf oud-leerlingen die als missionaris in de Belgische Kongo door opstandelingen lafhartig werden vermoord, één gevluchte missionaris die bij ons was tewerkgesteld en die zich een jaartje later, terug in de Kongo, met zijn motor doodreed tegen de enige auto die er te bekennen viel in het hele district, Gottegot en iedereen vond het zo erg dat hij niet mocht worden bijgeschreven op de marmeren gedenksteen in de kapel met ‘Martelaren voor het geloof’; Gottegot wat heb ik allemaal niet meegemaakt in mijn jeugd, maar dát, juist dát ene, nee. Hoewel, vraag ik me de laatste dagen af, waarom was dat Indische jongetje opeens weg? Had ik zwartgetoogde liefdesrivalen? Mocht ik daarom niet gaan kijken naar de sportdag?

Deze week ontdekte ik op internet Het Lied van Missiehuis Christus Koning. In mijn tijd was het al in onbruik geraakt. Ik heb het voor de gelegenheid toch maar met Ine ingestudeerd. Om alles goed te maken.

Article by Hans Op de Coul

Hans Op de Coul Hans Op de Coul (1948) studeerde sociaal-cultureel werk aan de Katholieke Sociale Academie in Enschede. In 1976 koos hij voor de journalistiek. Hij werkte dertig jaar bij de Limburgse publieke omroep.Vanaf 1990 hield hij zich als eindredacteur vooral bezig met cultuur, met inbegrip van de volkscultuur. Publicaties: “Maar er is meer”, de geschiedenis van de poëzie van Limburg in de twintigste eeuw (met Ine Sijben en Ben van Melick) Maastricht, 1999. “Voorlopig zijn wij onder ons”, over dialect, identiteit en de Limburgse publieke omroep 1945-2005, (eindredactie) Roermond, 2006 In 2008 nam hij afscheid met de tiendelige radioserie “Limburg, de Mythe”. Hans Op de Coul woont en werkt in Heerlen als zelfstandig cultuuradviseur. Hans Op de Coul tagged this post with: , Read 7 articles by

Email

Categories

Like us

Afgrond Archief

Better Tag Cloud