Filosoferend over leven!
Retrospect
Het staat me nog levendig voor ogen, de tijd dat alles nog relatief was. Subjectivisme, relativisme, postmodernisme. Het denken was weliswaar niet verdwenen, maar het bewoog ook niet meer. Als een perpetuum mobile bleef het op zijn plaats, hangend aan een relativistische zijden draad, alleen nog een beetje rondtollend in het eigen kringetje.
Mensen straalden de doelloosheid uit die men zelf aan het leven toeschreef. Verwarring van kijker en het geobserveerde? Ik denk het wel. Op een dag is de kijker begonnen met relativeren en is nooit meer gestopt. Iedere dag werd de wereld kleiner en stierf er een deel van zijn geest. Totdat op een gegeven moment het overgebleven deel van de geest te klein was geworden om levensvatbaar te zijn. Toen de wereld was verdwenen begon de kijker zichzelf te relativeren, waarop zijn doelen stuk voor stuk een tragische dood stierven. De kijker was moe. Er was niets noemenswaardigs meer over. De doelloosheid was geboren uit de stoffelijke resten van iets wat ooit leefde. En inderdaad was de kijker en het geobserveerde nu verwisselbaar.
Impuls
Relativeren is een mooi experiment. Je pakt een willekeurige gedachte en begint grondig te relativeren. Wanneer je het correct doet verdwijnt de gedachte uiteindelijk. Als je alles relativeert, dan blijft er niets over! Ieder doel krimpt ineen tot een minuscuul klein punt. Het wordt een zwart gat dat de levenskracht uit elk idee zuigt. Inderdaad, in dat geval maakt het allemaal niets meer uit. Het subjectivisme heeft het puntje weten uit te rekken tot een vlek, maar ziet nog steeds ieder groot verhaal en ieder doel verdwijnen in de eigen subjectiviteit.
Soms is de weg uit een impasse zo eenvoudig dat het beschamend is dat je er niet eerder op bent gekomen.
Op een gegeven moment schoot het door mijn hoofd. IK WIL. Dat is niet relatief. Ik heb het al op verschillende manieren bekeken, maar wat ik ook doe, en hoeveel ik ook relativeer, ik wil. Trouwens, niet alleen dat. Ik wil en ik kan. Ik denk, ik heb ideeën, ik heb behoeften en drijfveren. Dat is allemaal niet relatief. Bovendien ben ik geen levensvrezer en treedt alle anderen die het leven niet vrezen en wiens wil niet relatief is met een brede glimlach tegemoet. Halfweg tussen mij en de ander ligt het leven. De ene keer kruis je de degens en de volgende keer schud je elkaar de hand. Ik heb de ander nodig en de ander heeft mij nodig om te willen en om te leven. Dit alles is niet relatief en zelfs niet subjectief. Het zijn de grote verhalen van lief en leed. We kennen de consequenties. We noemen het LEVEN.
Het zijn alleen de levensvrezers die alles weg willen poetsen wat levend is en die zelfs de dood willen verzekeren. Zij vrezen hun eigen leven en hun eigen geest. Ik benijd hen niet.
Campagne
Ik heb het relativeren niet weggegooid. Het heeft een mooie plaats gekregen in mijn kast, pal naast het lijden dat hand in hand staat met het geluk. Zo kunnen ze elkaar goed aankijken. Precies zoals het hoort.
Mijn leven? Dat zijn m’n littekens, de verhalen die ik kan vertellen, de mensen die mij op mijn pad vergezellen, het geluk en de tegenspoed en zelfs zoiets vaags als het lot. Allen heb ik ze lief, deze bonte bouwstenen van mijn leven.
De grote verhalen en de grote doelen bouw ik zelf en gaandeweg bouwen zij aan mij. Ze zijn absoluut niet relatief. Ze zijn onlosmakelijk met mij verbonden. Ik trek ermee ten strijde en struin stad en land af om ze te verkondigen. Onderweg kruisen de anderen, hun eigen verhaal verkondigend, mijn weg. We groeten elkaar omdat we lotgenoten zijn, lotgenoten van het leven. Dit is wat we verkiezen. Zo laat het zich leven. Weg met het vlakke land en de levensvrezers. Ik verkies het berglandschap.
Retrospect
Mijn laatste dagen slijt ik staand op een koude bergtop met sneeuw krakend onder mijn voeten. In mij en achter mij liggen littekens en mooie verhalen. Bereikte doelen en mislukte missies. Lief en leed. Met de wind in mijn haren denk ik terug aan de tijd waarin er nog gerelativeerd werd. De arme sukkelaars.