Weinig betere verhalenvertellers dan Geoff Tate. Oké, hij raakt steeds verstrikt in de details. Dat is bewust. Om zijn publiek te paaien. En zo wordt er geglimlacht, gelachen en serieus geluisterd naar de persoonlijke ervaringen van Tate. De kracht zit ‘m in het universele karakter ervan. Zijn verhalen gaan over het nostalgische verlangen naar vroeger, over liefde en de offers die ervoor dienen te worden gebracht, over de vluchtelingencrisis, menselijkheid, Nashville en Johnny Cash die pancakes eet als ontbijt (al is dat misschien wat minder universeel). Zo plant Tate kleine nadenk-bommetjes bij de argeloze concertbezoekers. Door: Theo Ploeg, Foto’s: René Bradwolff
Tussen de verhalen door is er muziek. Liedjes die eigenlijk ook weer verhalen zijn. De setting waarin Tate langs theaters trekt is een bijzondere: bijgestaan door gitarist Scott Moughton en een vijfkoppige Ierse begeleidingsband treedt hij semi-akoestisch op. De set bevat nummers uit zijn inmiddels vijfendertigjarige carrière als zanger en liedjesschrijver, maar van het simpelweg vertalen van het materiaal naar een akoestische setting is geen sprake. Elk nummer krijgt een eigen herbewerking. Daarin speelt met name de viool van Ryan Parsons een centrale rol, al drukken de aanwezige cello en cajon een belangrijke stempel op het geluid.
De materiaalkeuze tijdens de set van twee uur is verrassend. Niets van Tate’s solowerk, één nummer van zijn recente band Operation: Mindcrime, veel oud(er) materiaal van Queensrÿche – de band waarmee hij faam verwierf – en als toegift een cover van Dropkick Murphys. Tate schijnt een lastpak te zijn. Met zijn oude makers van Queensrÿche botert het niet meer. De rechter moest er aan de pas komen om het gebruik van de bandnaam toe te wijzen. Tate trok aan het kortste eind. Zijn soms nurkse gedrag naar fans is veelbesproken. Het zijn smetjes op het blazoen van een van de beste heavy metal-zangers ooit.
In het Parkstad Limburg Theater in Heerlen is die Tate onzichtbaar. Hij geniet zichtbaar, is amicaal, vrolijk, vertelt honderduit en doet zijn stinkende best. Zijn stem heeft niets aan kracht ingeboet. Tijdens de eerste minuten van opener ‘Walk in the Shadows’ is het even wennen, die heldere, hoge stem in een akoestische setting. Daarna voelt de combinatie vertrouwd, niet in de laatste plaats door het spelplezier en de instrumentbeheersing van zijn Ierse begeleiders. Uitvoeringen van ‘Silent Lucidity’, ‘Jet City Woman’ en ‘Take Hold of the Flame’ en ‘The Lady Wore Black’ (van de titelloze debuut-ep uit 1983) doen recht aan het karakter van de originele metal-uitvoeringen en blijven in de akoestische setting eenvoudig overeind. Minder bekende Queensrÿche-nummers ‘Blood’ (van het album ‘Tribe’ uit 2003) en ‘Hundred Mile Stare’ (van ‘American Soldier’, 2009) komen het beste uit de verf door de speelse, intense uitvoering ervan.
De nadruk mag dan liggen op ouder werk, van nostalgie is geen sprake. Daarvoor zijn de uitvoerigen te bijzonder. Neemt niet weg dat een groot deel van de bezoekers in de goed gevulde Limburgzaal – beneden alle stoelen bezet, balkon driekwart – met smacht wacht op de Queensrÿche-klassiekers. Vooral van ‘Operation: Mindcrime’. De conceptplaat die commercieel de meest succesvolle werd. Het belang van het album is op weergaloze wijze beschreven door de Amsterdamse schrijver Omar Muñoz-Cremers in zijn vorig jaar verschenen bundel ‘Kritische Massa’.
Twee nummers ervan worden gespeeld – ‘I Don’t Believe in Love’ en ‘Eye of a Stranger’, maar akoestisch komen ze niet bepaald lekker uit de verf. Dat ligt niet aan Tate en zijn excellente begeleiders, maar aan de aard van de nummers: het zijn melodieuze recht-toe-recht-aan metal-nummers die zonder versterking en vervorming eenvormig en saai klinken. Deert het publiek niet. Dat zingt de teksten luidkeels mee, een enkel stoot strijdvaardig de vuist in de lucht. Misschien dat die nadenk-bommetjes later nog tot ontploffing komen. Dat heeft Tate dan toch mooi voor elkaar.
Gezien op 4 januari 2017: Geoff Tate, Parkstad Limburg Theater (Limburgzaal), Heerlen.